Skip to content Skip to sidebar Skip to footer

Verslag Emerentianalezing ‘van steenfabriek tot kurkensnijderij’ 20 januari 2024

De emerentianalezing is dit jaar door Alies Derwig gegeven.

Daniël Jumelet opent de middag met “Waarde Voetgenoten”. Hij vertelt  dat, hoewel Alies Derwig ook niet een “echte Culemborgse” is, haar hart wel degelijk in Culemborg ligt. Ze doet dat in woord en geschrift, maar ook met de tentoonstellingen die ze jaarlijks organiseert. En nu met een lezing!

Alies vertelt dat het onderwerp van deze lezing begonnen is met vondsten in het vorige industriegebied achter de Veerweg, die in een mozaïek waren verwerkt. De lezing gaat over wat er eerder boven de grond gebeurde.

Algemeen overzicht
Op de kaart van 1765 is de steenfabriek te zien die al in 1763 door Joris Lammers was neergezet. In 1783 kwam Johannes Pelgrim in Culemborg, die uit een familie van glasblazers kwam en in Leerdam al een glasblazerij had. Hij wilde een glasblazerij starten maar dat mocht niet omdat de rokerij voor de bleekvelden, de zeilen en de stenen die lagen te drogen slecht was.

Wel kwamen al stokerijen en andere industrieën. De familie Van Hoytema’s, een heel rijke familie, was heel actief daarin. Marinus Perpetius Adriaan Roos van Hoytema (1775-1850) werd burgemeester en dijkgraaf (1838-1849). Zijn twee zoons bouwden dat uit: ze waren industrieel en burgemeester of dijkgraaf. Hun zonen waren ook weer industrieel. Ze woonden in mooie huizen aan de Markt 13, Het Voorburg 7, Ridderstraat 24 (nu 186) en Sprokkelenburg aan de Wilhelminadreef.

De fabrieken stonden met name tussen het spoor en de Veerweg. Naast de steenfabriek kwam ook de jeneverstokerij, een glasfabriek, een pakkistfabriek en een houtzagerij. Dicht bij de Lek met aanlegplaatsen en loswallen. Op luchtfoto’s en een ansichtkaart was dat goed te zien.

ca. 1920, luchtfoto industrie Veerweg (bron: MEW)

Steenfabriek
In de 19e eeuw waren vooral de Van Hoytema’s eigenaar van de steenfabriek. De laatste was Willem Jacob Dominic, hij was industrieel/koopman en dijkgraaf. Voor het bedrijfskapitaal werden aandelen uitgegeven vanuit de vennootschap. In 1914 werden 6 miljoen bakstenen geproduceerd (90% straatklinkers). In 1926 ging de fabriek naar de gemeente maar daarna kwamen er nog allerlei andere eigenaren. In 1975 werd de fabriek afgebroken. De klei werd van de overkant gehaald, werd goed gemengd en in een mal gesmeten. Als de klei droog is, wordt de mal omgekiept en drogen de stenen verder. Daarna werden ze gebakken; eerst met hout en kolen, later in een vlamoven. In de Kattenstraat liggen nog deze klinkers, waar je ziet dat er onder- en bovenkanten waren. Het hele gezin werkte mee want kinderarbeid mocht tot het Kinderwetje nog. Ook op een luchtfoto in de jaren 1940-1950 zie je nog de drogende stenen, de bakoven en het huis van de directeur (Veerweg 98 met een gevelsteen) en van de opzichter (het huidige Jeu de Boules huis dat is gebouwd van Culemborgse stenen, waarbij de rechter zijgevel is opgebouwd met Culemborgse straatstenen).

Jeneverstokerij en likeurstokerij
Alies laat een schilderij van Van Os zien van de jeneverstokerij ‘De Hoop’ dat in het Museum hangt. De brander maakte ‘moutwijn’ en de distributeur maakte daar jenever van. Later werd jenever geproduceerd en gedistribueerd (beschreven in een Voetnoot uit 1998). Het bedrijf werd in 1927 gesloten en overgenomen door De Kuyper in Schiedam. Daar werd de jenever gestookt die in eerdere jaren naar Culemborg kwam en hier werd gebotteld.

Er was ook een groenten-drogerij. De groente werd bereid, gedroogd en samengeperst (eerst vooral door vrouwen; later door mannen). De eindproducten waren bestemd voor de scheepvaart en voor gebieden overzee.

De flessen waren aanvankelijk vierkant en  later taps van vorm: de Kelderfles (kelder stond in die tijd voor kist, waarin ze werden vervoerd met strohalzen eromheen). Er zat een label op met de letters VH&C en een anker (het teken van ‘hoop’ (logo). Ook werd de naam ‘Culemborg’ erop gezet (terwijl de stad toen nog ‘Kuilenburg’ heette). Ook werden er kruiken gebruikt want dat was goedkoper.

Rond 1900 werkten zo’n 100 mensen bij de distilleerderij ‘De Hoop’ aan de Veerweg. De Van Hoytema’s waren ook goed voor hun mensen, wat je ziet aan het Kerstcadeau met een waarde van 2,50 gulden (wat in de 19e eeuw veel was).

De jenever werd met de eigen boten van Van Hoytema vervoerd. Berend Bok was een van de vele schippers van de firma. Hij vervoerde veel oud glas dat werd omgesmolten in de glasfabriek om daar weer nieuwe flessen van te maken.

In 1983 werd voor het laatst een jonge jenever met het Van Hoytema-label gefabriceerd in Schiedam. Daar stond ook op dat er in de vorige eeuw al veel waardering voor de graanjenever was.

Glashutten (driehoekige gebouwen van de glasfabriek)
In februari 1860 startte de bouw van de glasfabriek en deze werd in juni al geopend. Er werkten toen 33 arbeiders (“hutters”) en in 1887 zo’n 155, waarvan 22 onder de 16 jaar. In de fabriek was het donker, benauwd, warm. Als ze het warm hadden, kregen de hutters even pauze en gingen ze naar de Wachtkamer der Stoomboten waar ze een borreltje dronken. Er werkten geen vrouwen (in Leerdam wel). Jaarlijks was er een aandeelhoudersvergadering. De hutters bliezen niet alleen flessen voor jenever maar ook andere flessen, mandflessen, laboratoriummateriaal.

Er werden houten mallen (perenhout), met ribbels aan de binnenkant, gebruikt waardoor de ontstane stoom kon ontsnappen. Veel gereedschap van de Culemborgse glasfabriek is nog te bezichtigen in het jenevermuseum te Schiedam

Veel glasblazers en stokers kwamen uit Leerdam. Hiervoor werden tussen 1860-1880 woningen gebouwd aan de Veerweg en Steenovenslaan. Deze laatste laan werd ook wel de ‘Leerdamsebuurt’ genoemd.

Een nazaat, Jan Pelgrim, van de eerder genoemde Pelgrim die in Culemborg met een glasblazerij wilde beginnen, verhuisde in 1860 vanuit Leerdam naar Culemborg. Zijn zoon, ook Jan geheten, werd meesterglasblazer  en plaatste de letter “P” onder op de door hem geblazen kelderfles. Hij verhuisde begin 1900 naar Schiedam.

Mandenmakerij
In de mandenmakerij, behorende  bij de glasfabriek, werden manden gemaakt  om de flessen (kort- of ballonfles, dame-jeanne of dameraan, waar wel 50 liter in kon) te beschermen tegen het stoten. Er werkten ongeveer 20 mandenmakers. De flessen werden “bemat” met wilgentenen.

Opmerking: toen de dijken werden verbreed, na het hoge water in 1995, werd er aan de Kleine Buitenom nog een grote ballonfles opgegraven.

Kurkensnijderij
Er moest natuurlijk ook een kurk op de fles komen, dus werd er een kurkensnijderij opgericht, in de Steenovenslaan. Vader en zoon Kolenbrander waren in dienst van Van Hoytema & Co. Toen de glasblazerij sloot, stopte ook de kurkensnijderij. In 1923 is het pand omgebouwd tot winkel en woonhuis van Dien Scheepmaker, die een kruidenierszaak runde.

Kistenfabriek
De glasblazerij was weg. Een deel van de fabriek bleef bestaan. De sigarenfabriek van de Jager en Co werd er in gevestigd. Aan de Veerweg nr. 2 kwam in 1870 een Stoom-Pakkistenfabriek met een draad-nagelmakerij van L. Sillevis en Zonen. Ze maakten naast de fruitkisten ook de kisten waar de jeneverflessen in werden vervoerd. Een gedeelte van het gebouw stond op palen. Er werkten ongeveer 50 mensen. In augustus 1971 werden de mensen ontslagen. De houtloodsen bleven nog lang bestaan. Het fabriekspand is op Kerstavond 2001 afgebrand.

Verdwenen verleden
Toen de fabrieken verdwenen, kwamen er in 1932 pakhuizen aan de kade. De woningen aan de Veerweg staan er nog, maar voor de rest is er veel verleden verdwenen.

Alies heeft veel informatie uit ‘De Pelgrimstocht’ van Corina Pelgrim en ‘Van Pelgram tot Jeekel’, de Leerdamse glasindustrie in de 18e en 19e eeuw van Teunis Blom van de Historische Vereniging Leerdam. Wil je meer weten: Alies heeft een bronnenlijst.

Foto boven: Kisten jenever rond 1900 (Elisabeth Weeshuis Museum)