Skip to content Skip to sidebar Skip to footer

Verslag lezing over de Franse invasie tijdens het rampjaar door Olaf van Nimwegen

Als laatste in de reeks van lezingen over het Rampjaar 1672, vertelt Olaf van Nimwegen op 22 november 2022 in zijn lezing over De Hollandse oorlog die Lodewijk XIV was gestart om de Republiek der Verenigde Nederlanden te bedwingen. Olaf van Nimwegen is tweevoudig winnaar van de Schouwenburgprijs voor militair-historische studies, waar hij ook mooie boeken over schreef (Deser landen crijchsvolck’; Te vuur en te zwaard’ en ‘De Nederlandse burgeroorlog’).

De Hollandse Oorlog

Het verhaal van Van Nimwegen vertelt over de periode 1672-1712. Allereerst gaat hij nog in op het Rampjaar 1672, de bondgenoten die de Nederlanden de oorlog verklaarden, het verschil in sterkte van de legers, de rol van vestingsteden en het laten onderlopen van het land. De nasleep van die oorlog, waar de Nederlanden bij betrokken waren en de militaire activiteiten van de Zonnekoning, duurde nog lang voort en verplaatste zich naar o.a. de Spaanse Nederlanden, het huidige België. Deze Hollandse Oorlog duurde tot aan de Vrede van Utrecht (1712).

Olaf vertelt vooral hoe de militaire troepen waren georganiseerd, hoe de soldaten leefden en hoe oorlog voeren ging in die tijd. Onder leiding van Willem III bleven ze doorvechten: tot het uiterste. In de ogen van de Nederlanders waren de Fransen de agressor en de Nederlanders wilden ze verslaan.

Materieel: kanonnen en geweren

Bij belegeringen spelen kanonnen een belangrijke rol. Het belegeringskanon is een 24-ponder of halve kartouw. De republiek beschikte over een groot aantal van deze belegeringskanonnen. Er werd met salvo’s geschoten op de voet van de wal van de vesting: dan had je een bres en dan konden de troepen aanvallen. De kanonskogel konden opnieuw gebruikt worden. De halve kartouwen zijn zeer zwaar: moeten met 20 trekpaarden vervoerd en werden daarom bij voorkeur vooral per schip vervoerd. Er is er geen bewaard gebleven: ze waren van brons en zijn waarschijnlijk allemaal omgesmolten. Nu zie je alleen de gietijzeren nog (konden exploderen).

Gaandeweg begint er een wapentechnologische ontwikkeling te ontstaan. Lontslot (tekening van J.P. Puype) had voordelen maar bij slecht weer werkte het niet (en waren stokken en sabels sterker). Verrassingsaanval lukte niet want je rook het kruit en zag in het donker het lont. En op zee kon je er niets mee. Mariniers kregen een vuursteengeweer (ook een voorlader, maar de ontsteking gebeurde met een kunstmatige vuursteen, en was daardoor minder weersgevoelig) en je kon het ook eenvoudig op een lontslotwapen schroeven.

De ervaringen gingen zich in Nederland al heel snel verspreiden: in wapens, in organisatie en kwaliteit, met training in ‘de contramars’ (vooraan schiet, daarna lopen ze naar achter en laden opnieuw, als ze weer voor zijn kunnen ze vuren). Daardoor werd het Nederlandse leger heel sterk.

Rekrutering

In deze tijd waren er wel dienstplichtigen, maar die dienden in militaire milities (plaatselijke schutterijen) en je kon er geen oorlog mee voeren. Dat deden de beroepsmilitairen (net als bij Romeinen). Die konden uit heel Europa komen. Waren het dan huurlingen? Het verschil tussen de huurling en de beroepsmilitair is de band met het land waarvoor wordt gewerkt. De soldatenstand van huurlingen heeft geen link met de samenleving. Bij beroepsmilitairen is die band er wel: er werd trouw gezworen aan de Staten Generaal, aan elk van de provincies, aan de provincie die hun soldij betaalde; aan de provincie waar ze zich bevonden en aan de stad waar het garnizoen geregeld was. De soldaten legden een eed af waarbij zij God beloofden de Staten trouw te zullen dienen. Daar werd veel waarde aan gehecht want bij het verbreken van de eed kwam je niet in het hiernamaals. Er werd geen trouw gezworen aan Willem III maar de soldaten moesten hem wel gehoorzamen.

Orde in de organisatie

Van Nimwegen legt de militaire termen uit en belicht daarmee de organisatie van het toenmalige leger. De overheid stelde de regels op. De compagnie, onder leiding van de hopman als de eigenaar en bevelvoerend officier van de compagnie, en de vaandrig gingen op zoek naar soldaten die vooral in de Spaanse Nederlanden en in het Rijnland waar minder concurrentie van handel en nijverheid was werden geworven. Dat was een verbrokkeld gebied waar werving toegestaan werd. Het systeem van de Republiek was heel verbrokkeld maar dat was ook de kracht. Zeven soevereine gewesten met eigen ambtelijk apparaat. De betaling was goed geregeld; de kosten werden verdeeld over de zeven provincies. De Raad van Staten hield toezicht op regels. Willem III was stadhouder (oorspronkelijk plaatsvervanger van afwezige souverein) maar hij had ook een plekje binnen de Staten. Ingewikkeld. De provincies betalen de troepen en bepalen wie officier wordt; Willem III mag echter een aanbeveling doen en die wordt altijd gevolgd. De burgerlijke overheden bepalen hoeveel er wordt betaald; de kapitein betaalt de soldij aan de ondergeschikten (en wordt gecontroleerd door monstercommissarissen). De kapiteins draaiden zelf op voor de vervanging van gesneuvelden. Families sprongen bij om kapiteins te ondersteunen. Later gaat de overheid helpen om de compagnie in stand te houden door verliezen te compenseren: dit betekent een omwenteling. Daardoor kan Willem III risico’s nemen want het leger wordt hersteld. Er kwam zelfs een bonus voor kapiteins die extra hun best deden om de compagnieën op sterkte te houden: dit werkte stimulerend.

De organisatie van het Nederlandse leger is zo goed, dat de Fransen op een gegeven moment het Nederlandse systeem kopiëren.

De bureaucratie neemt toe en er komen contracten waarin staat hoeveel van welke soort legermensen nodig zijn (officier, tamboer) en wat ze betaald moeten worden. De solliciteur was een particuliere geldschieter, die geld voorschoot als de compagnie te kort kwam (aanschaf wapens, rekruten) en hij gaat bij de betaalkantoren van de provincies de bedragen opvragen. Dit was een tussenpersoon. Het voordeel was dat de solliciteur ook andere geldschieters aansprak.

De beloning werd 200 jaar gelijk gehouden. Daarom moest soldaten daarnaast werken als molenaar, kleermaker etc. Elke week werd de soldij uitbetaald. Wapens werden geleased en als ze kapot waren dan ging dat af van je salaris. Een soldaat kreeg 28 stuivers per week. Het houden aan particuliere discipline was ook een plicht.

Eten

Fransen hadden het grootste leger, maar de Republiek heeft een groeiend leger. De legers zijn enorm groot, groter dan de bevolking van de steden. Legers hebben geen molens of bakkerijen en daarom moet dat geregeld worden. Je moest de soldaten (én de paarden) wel goed te eten geven ,want anders kun je er niets mee. De Spanjaarden gaven brood centraal aan de soldaten en hadden dat uitbesteed aan anderen nl. aan een provediteur-generaal. De Nederlanden nemen dat system van uitbesteding over nl. aan de firma Moses alias Antonio Machado (graaf in Ouderkerk aan de Amstel). Hij deed dat met veel onderaannemers en ook dat waren vaak Joodse mensen (gefinancierd door de bankiersfamilies). Moses begint met kaas, daarna brood en zoute haring en reuzel: hij neemt de garanties van voedsellevering op zich. Tot aan 1712 zie je dat deze familie en de joden vooral hierbij betrokken zijn. De Raad van State onderhandelt over de toelevering en ook daarvoor worden contracten afgesloten om dagelijks brood voor een aantal troepen te garanderen.

Legers werden vergezeld door kleine kooplieden. Die zorgden voor spullen die niet in de magazijnen lagen (want daar lag alleen brood). Er werd heel weinig groente gegeten. Maar bijvoorbeeld wel kaas. Er waren allerlei winkeltjes waarbij vrouwen en kinderen vaan de soldaten ook hielpen (in tentjes); die bleven niet achter want die hadden dan geen geld. De meeste militairen waren heel lang soldaat dus was het een levensstijl. Een artikelbrief regelde waaraan militairen zich moesten houden: bij het spelen van de taptoe werd drank niet meer geschonken en moesten ze terug naar de tenten.

Veldhospitaal

Ronde kogels werden afgeremd en maakten een spoor van vernietiging in het lichaam. Naast afval kwamen klerenresten mee het lichaam in. Veelal was dat het einde van de soldaat. Als je been of arm wordt afgezet, maak je de meeste kans te overleven. Op drie gewonden was er vaak een dode; de andere twee kwamen weer terug in de eenheid. De broodwagens namen de gewonden van het hospitaal mee terug naar de stad (met de priester of non). Als er heel veel doden waren, werden er massagraven gegraven door de plaatselijke bevolking.

Vragen en afronding

De Fransen krijgen bewondering voor Willem III. Hij zet door en presteert veel. Verzet van de Nederlanden is krachtig. Willem heeft internationale verbondenheid gekregen door zijn persoonlijke inzet. In 1702 maakt hij nog een alliantie; zijn directe politieke rechterhanden zetten het na zijn dood door.

Als Lodewijk XIV de Rijn over steekt dan moet een boer hem wijzen waar dat kan. Plaatselijke gidsen hadden wel een belangrijke rol: snelle wegen vertelden ze; graag was je dus in bevriend gebied. Op dat moment zijn er nog geen stafkaarten: wel algemene kaarten, weinig informatie over hoogte en laagte etc. Wel zijn er tekeningen en gedetailleerde kaarten en houten modellen van de vestingen. Militaire topografische kaarten zijn wel mooi.

Huib sluit af en verwijst nog naar de laatste voetnoot met de kaarten. Daarnaast wijst hij op de volgende lezing op 21 januari, de zogenoemde Emerentianalezing. Die lezing gaat over het ontstaan van Nederland. De lezing is gekoppeld aan de Nieuwjaarsborrel van Voet van Oudheusden en derhalve alleen toegankelijk voor Voetleden.

Huib geeft Yvonne Jakobs nog het woord. Ze is trots op Voet: groeit en bloeit. Maar het aantal Vrienden van het Elisabeth Weeshuismuseum loopt terug. De Vrienden kwamen voort uit Voet en de aantallen leden liepen jaren gelijk op. Het aantal Vrienden is echter blijven steken bij de 400. Ook door de corona zijn er vele mensen afgehaakt. Vrienden zijn nodig met hun financiële bijdrage en/of hand en spandiensten bij het museum. Yvonne roept op om (weer) Vriend te worden.